
Weidevogel Exit Poll 2025: goed jaar voor de grutto

In de Weidevogel Exit Poll 2025 vroeg de redactie van Onze Weidevogels voor het tweede jaar op rij aan het einde van het weide- en akkervogelseizoen naar de ervaringen. Uit het onderzoek blijkt dat het aantal gevonden nesten van zeven vogelsoorten dit voorjaar groter was dan in vergelijking met 2024. Er werden vooral meer nesten van de kievit en grutto gevonden, maar de deelnemers zagen ook iets meer nesten van de tureluur, scholekster, wulp, veldleeuwerik en patrijs.
Meer vliegvlugge grutto’s
Dat 2025 een veel beter weidevogeljaar is, komt vooral door het aantal vliegvlugge jongen. 46 procent van de deelnemers geeft aan dat ze meer vliegvlugge gruttojongen zagen dan in 2024, 27 procent zag er minder en 27 procent zag hetzelfde aantal jongen groot worden. Wat hierbij opvalt is dat de vrijwilligers met 52 procent nog positiever zijn dan de boeren (42%). Bij de kievit zag 42 procent meer jongen, bij de tureluur 44 procent en ook bij de veldleeuwerik zagen deelnemers meer jongen groot worden. Vliegvlugge jongen van de scholekster, wulp en patrijs werden net iets minder waargenomen dan vorig seizoen. Hier zijn de vrijwilligers ook meer uitgesproken; 51 procent zag minder vliegvlugge scholeksters.
De positieve ervaringen bij de grutto, kievit en tureluur zorgen ervoor dat boeren en vrijwilligers het afgelopen weidevogelseizoen positiever beoordelen dan seizoen 2024. 45 procent beoordeelt het seizoen als redelijk goed tot uitstekend, tegen 38 procent die het als matig tot slecht typeerden. Vorig jaar was dat andersom met 31 procent positieve en 52 procent negatieve beoordelingen.
Regionale verschillen
Regionaal zijn er wel grote verschillen. In Groningen geeft 61 procent aan dat het redelijk goed tot uitstekend ging. In Friesland deelde 50 procent die mening en deelnemers uit Utrecht, Noord- en Zuid-Holland zaten daar tussenin. In Overijssel en Limburg ging het minder goed, maar niet zo slecht als in Drenthe. Daar noemt 58 procent 2025 een matig tot slecht weidevogeljaar. Kijken we naar de vliegvlugge grutto’s dan scoort Friesland daar hoog. 56 procent zag meer kuikens groot worden, terwijl in Overijssel juist 40 procent aangeeft minder vliegvlugge kuikens gezien te hebben.
Oorzaken
Boeren en vrijwilligers geven vooral de weersomstandigheden aan (63%), waarom het zo goed ging. Verder werden er minder eieren en jongen opgegeten door vossen, hermelijnen en andere grondpredatoren. Meer of andere beheermaatregelen om de vogels te beschermen en van meer voedsel te voorzien was de derde factor die bijdroeg aan de goede resultaten. Vrijwilligers en wildbeheerders benadrukten nog dat er beter gecommuniceerd werd tussen boer, loonwerker en vrijwilliger.
Simon Spriensma, weidevogelvrijwilliger, drone-pilot en medewerker van Onze Weidevogels noemt nog een ander seizoenseffect: „In Friesland zien we normaal gesproken een redelijke spreiding in de tijd, maar dit jaar begonnen grutto en tureluur massaal tegelijk eieren te leggen. Dat was op het moment dat er weer wat regen viel na het droge voorjaar. Doordat er dan ook op hetzelfde moment jongen zijn, hebben ze steun aan elkaar bij het verjagen van vijanden. Ik zag alleen aan het einde van het seizoen de predatie door de bruine kiekendief toenemen.”
Dat het droge voorjaar niet nadelig was voor weidevogels, komt volgens Spriensma door de vele pompen. „Ik zag veel meer pompjes, soms hele simpele, in de weilanden staan om water in de greppels te blazen. Normaal gesproken loopt dat via subsidietrajecten en beheervergoedingen, maar nu werden ze overal vandaan gehaald en op vrijwillige basis ingezet. Ik denk dat mede daardoor het droge voorjaar minder nadelige invloed had op de weidevogels. Voldoende water zorgt namelijk voor voldoende voedsel voor de opgroeiende kuikens.”
Onderzoeksopzet
De vragenlijst is eind juni en begin juli toegestuurd aan boeren, weide- en akkervogelvrijwilligers en wildbeheerders en is 823 keer ingevuld. Daarvan is 70 procent boer, 26 procent vrijwilliger en 4 procent wildbeheerder. In de uitkomsten zijn vrijwilligers en wildbeheerders samengevoegd tot één groep. De meeste deelnemers zijn actief in Friesland (22 procent) en de minste in Limburg (2 procent).